Home > Publicaties

Niet ingewilligde suggesties per jaarverslag

Jaarverslag 2023

p. 94: De Ombudsman Pensioenen roept op om de wetgeving aan te passen zodat ook, wanneer de langstlevende nog niet gepensioneerd is, de overgangsuitkering automatisch onderzocht wordt. De dag na de verspreiding van het persbericht over het Jaarverslag van de Ombudsdienst Pensioenen (18 april 2024), waarin gepleit werd om de overgangsuitkering automatisch toe te kennen, werden in de plenaire vergadering van het Parlement vijf parlementaire vragen gesteld over de automatische toekenning van de overgangsuitkering waarvoor de Ombudsman Pensioenen geijverd had. De Minister van Pensioenen, mevrouw Lalieux, meldde dat de FPD werkt aan een volledig automatische toekenning tegen eind 2024. De Minister meldde tevens dat de FPD één jaar terug in de tijd gaat om na te gaan of bepaalde personen hun rechten niet hebben doen gelden. De FPD bevestigde aan de Ombudsman Pensioenen, in afwachting van een wetgeving die exact bepaalt voor wie de overgangsuitkering ook automatisch wordt toegekend wanneer de overledene nog niet gepensioneerd was, dit bij wijze van administratieve praktijk reeds te doen in de gevallen waar het op basis van de beschikbare gegevens in het rijksregister mogelijk is dit onderzoek automatisch op te starten. De FPD bevestigde tevens dat men één jaar terug in de tijd gaat om na te gaan of iemand recht heeft op de overgangsuitkering.

p. 101: Reflectievraag voor de wetgever: De Ombudsman Pensioenen herhaalt zijn oproep om de wetgeving aan te passen waardoor voor de toekenning van een minimumpensioen als zelfstandige en werknemer niet enkel met de jaren als zelfstandige en werknemer doch ook rekening mag gehouden worden met de jaren tewerkstelling als ambtenaar en omgekeerd. Opmerking: ook met de tijdvakken van tewerkstelling bij het stelsel van de overzeese sociale zekerheid mag nu geen rekening gehouden worden voor de toegang tot het minimumpensioen (klacht ontvangen in 2025): ook dit belemmert de arbeidsmobiliteit

Jaarverslag 2022

p. 105: reflectievraag voor de wetgever: De vraag rijst of uitgaande van een realistisch burgerperspectief het niet gewenst is dat fouten gemaakt door burgers binnen een nog redelijke termijn kunnen gecorrigeerd worden (recht op vergissing). B.v. toekomstig gepensioneerde die meent een pensioenaanvraag te hebben ingediend doch door zijn beperkte technische vaardigheden vergeten is op de verzendknop te drukken: vermits een werknemerspensioen ten vroegste de maand volgend op de aanvraag ingaat, verliest hij een maand pensioengeld daar pas in de eerste maand van pensionering ontdekt wordt dat de aanvraag niet is ingediend.

p. 109: reflectievraag voor de wetgever: De Ombudsman Pensioenen roept de politiek op de nodige budgettaire middelen ter beschikking te stellen van de FPD zodat een goed telefonisch onthaal mogelijk is.

p. 137 reflectievraag voor de wetgever: De Ombudsman Pensioenen roept de politiek op om in overeenstemming met de geest van de wet bij de vaststelling van het bedrag van de IGO te voorzien in de mogelijkheid om rekening te houden met een “normaal” opgebruiken van een gespaard kapitaal, waarbij dit werd aangewend om een klein pensioen aan te vullen om aldus over een leefbaar maandinkomen te beschikken. In antwoord op een parlementaire vraag antwoordde mevrouw Karine Lalieux, Minister van Pensioenen het volgende: “De aanbeveling van de Ombudsdienst Pensioenen betreft de wijze waarop rekening gehouden wordt met de vermindering van roerende goederen (zoals gespaard kapitaal) voor de toekenning van de inkomensgarantie voor ouderen. De FPD beschouwt overeenkomstig het betreffende koninklijk besluit de besteding van roerende goederen als een afstand waarmee gedurende een periode van tien jaar (fictief) rekening moet gehouden worden (artikel 10 van de wet en artikel 32 van het koninklijk besluit). De Ombudsdienst Pensioenen roept de wetgever op om de bestaande wetgeving aan te passen zodat rekening kan worden gehouden met een "normaal" gebruik van de gespaarde kapitalen. Een mogelijke omzetting van deze aanbeveling zou kunnen zijn om analoog aan de afstand onder bezwarende titel van een onroerend goed (artikel 34, § 1) een bepaald jaarbedrag van de roerende goederen waarmee rekening wordt gehouden af te trekken als forfaitaire "verleving". Maar alvorens hier verdere uitspraken te doen laat ik de aanbeveling eerst door mijn administratie analyseren. Het lijkt mij bovendien ook nuttig hierover het beheerscomité van de FPD te raadplegen.”

Jaarverslag 2021

p. 24: reflectievraag voor de wetgever: De Ombudsman Pensioenen roept de wetgever op een juridisch kader uit te werken waarbij bepaald wordt in welke gevallen tot schadevergoeding kan overgegaan worden, zonder dat de gepensioneerde een dure gerechtelijke procedure moet doorlopen. In antwoord op een parlementaire vraag in de Commissie voor Sociale zaken van de Kamer van 19 oktober 2022 antwoordde de Minister van pensioenen, mevrouw Lalieux, dat er daarover in het beheerscomité van de FPD overlegd wordt. De administratie onderzoekt of de pensioendienst wettelijk schadevergoedingen kan toekennen. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is wel dat ook andere sociale instellingen met gelijkaardige situaties geconfronteerd worden en dat de pensioenwetgeving niet alleen staat, maar moet worden gezien in het geheel. Een regeling ter zake vereist bijvoorbeeld een wijziging van het Handvest van de sociaal verzekerde. Dat is niet mijn exclusieve bevoegdheid. Een juridisch kader voor schadevergoedingen moet bestand zijn tegen elke vorm van willekeur en ongelijke behandeling. Het zal zeer duidelijk moeten zijn dat elke betaling van de schadevergoeding in de regeling een wettelijke basis heeft en het algemeen belang dient.

p. 33: reflectievraag voor de wetgever: De Ombudsman Pensioenen roept de uitvoerende macht op om te bepalen dat het ambtshalve onderzoek van het meest voordelige overlevingspensioen bij het overlijden van de tweede echtgenoot aan de langstlevende echtgenoot wordt toegekend, en dit ongeacht of het een pensioen als werknemer, zelfstandige of ambtenaar is, wanneer een langstlevende aanspraak kan maken op een overlevingspensioen uit hoofde van meerdere gerechtigden. In antwoord op een Parlementaire vraag van 21 september 2022 in de Commissie voor Sociale zaken stelt de Minister van Pensioenen dat “dit niet automatisch zal gebeuren. Voor de FPD moeten de woorden "schorsing van het genot van een overlevingspensioen" worden uitgelegd als een schorsing van de betaling van het overlevingspensioen. Het blijft echter noodzakelijk dat de gepensioneerde zijn wil kenbaar maakt om het overlevingspensioen opnieuw te ontvangen. Bij gebrek aan een Belgische loopbaan voor de tweede echtgenoot is er zelfs geen informatiestroom beschikbaar om de FPD van het overlijden in kennis te stellen. Opdat het eerste overlevingspensioen opnieuw kan worden betaald vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de ontbinding van het tweede huwelijk, heeft de FPD een signaal van de burger nodig om tot de betaling over te gaan. Dit signaal kan via elk communicatiekanaal worden gegeven: mypension, e-mail, de traditionele post, de telefoon enzovoort.” Dus grotendeels ingewilligd (juridische schorsing in plaats van stopzetting overlevingspensioen) doch nog geen flux met het rijksregister die dit automatisch onderzoek in alle gevallen mogelijk maakt.

Jaarverslag 2020

p. 17: Reflectievraag voor wetgever: De Ombudsman Pensioenen roept de wetgever op de financiële impact van het overlijden van een gepensioneerde in overweging te nemen en de mogelijkheid en/of opportuniteit te onderzoeken om de wetgeving aan te passen, zodat de betaling van het pensioen in de maand van overlijden in verhouding tot het aantal dagen dat de gepensioneerde in leven was gedurende deze maand mogelijk wordt. In de Commissie Sociale Zaken van de Kamer heeft de Minister van Pensioenen op 2 juni 2021 naar aanleiding van het Jaarverslag 2020 geantwoord dat zij opdracht heeft gegeven om de betaling van het pensioen in de maand van overlijden te onderzoeken op het vlak van regelgeving en financiële impact. Er heeft nog geen aanpassing van de regelgeving plaats gevonden.

p. 20: De Ombudsman Pensioenen wees de gepensioneerden erop dat, door het bekomen van een vrijstelling van bijdragen ingevolge tijdelijke financiële moeilijkheden ingevolge corona, deze periode niet meetelde om de vroegst mogelijke pensioendatum te bepalen en evenmin in aanmerking kwam om na te gaan of betrokkene voldoende aantal jaren presteerde (30 jaar) om recht te hebben op een minimumpensioen. Aan de oproep van de Ombudsman Pensioenen werd wat betreft de voorwaarde om toegang te krijgen tot het minimumpensioen gehoor gegeven voor de vrijstelling van bijdragen in het kader van de coronacrisis. Dit gebeurde bij KB van 30 mei 2024, dat het KB van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen wijzigt. Vanaf 1 januari 2025 komen ook de periodes, waarvoor een vrijstelling van bijdragen werd verkregen in het kader van de Covid-19-crisis tussen 1 januari 2020 en 31 maart 2022, in aanmerking voor de toegangsvoorwaarde voor het minimumpensioen en dit voor zowel de voorwaarde van 2/3e van een volledige loopbaan (= 30 jaren), als voor de bijkomende voorwaarde van minimum 64 kwartalen effectieve beroepsbezigheid.

p. 100: reflectievraag voor wetgever: De Ombudsman Pensioenen nodigt de politieke wereld uit om aandachtig te onderzoeken of een informatiecampagne om de IGO meer bekend te maken – en ditmaal echt grootschalig - niet nog een keer dient gevoerd te worden! Daarenboven suggereert de Ombudsman Pensioenen periodiek een automatisch onderzoek naar de IGO te voeren. Dit kan bijvoorbeeld om de 5 jaar. Vlot hanteerbare selectiecriteria, zodat het automatisch onderzoek administratief voor de pensioendienst niet te belastend is, zijn aangewezen. Het periodiek ambtshalve onderzoek van de IGO is een maatregel die eveneens past in de wil van de wetgever die in artikel 8 van de wet van 11 april 1995 tot instelling van het “handvest van de sociaal verzekerde” stelt dat de sociale prestaties ambtshalve moeten toegekend worden telkens dit materieel mogelijk is. In antwoord op een parlementaire vraag in de Commissie van sociale zaken van 2 juni 2021 antwoordde de Minister van Pensioenen, mevrouw Lalieux, dat in haar algemene beleidsnota zij aangekondigd heeft dat ze de FPD zou vragen een automatisch onderzoek in te stellen voor de IGO. Dat iemand vandaag geen recht heeft op de IGO, betekent niet dat zulks altijd het geval zal blijven. Familiale en financiële situaties kunnen immers helaas veranderen. Voor mensen met een te laag pensioen is die steun broodnodig. Daarvoor moet de FPD ook over de nodige middelen beschikken, die moeten worden onderhandeld in het kader van de volgende bestuursovereenkomst. Het zal alleszins een van mijn uitdrukkelijke verzoeken zijn. De periode van vijf jaar is een van de voorgestelde mogelijkheden. Wij moeten bekijken wat de meest efficiënte oplossing is. Over de kwestie zal ook een informatiecampagne worden gevoerd. Op welke manier de campagne zal verlopen, is nog niet beslist. Ze is zeker nodig in de strijd tegen de non take-up van rechten en tegen armoede. De volgende bestuursovereenkomst zou daarvoor een geschikt moment zijn.

p. 113: een niet gehuwde helper mag voor 1 januari van het jaar van zijn 20ste verjaardag niet deelnemen aan de pensioenverzekering (en kan daardoor in bepaalde gevallen pas later vervroegd met pensioen): reflectievraag voor de wetgever: is dit billijk? In antwoord op een Parlementaire vraag in de Commissie van Sociale zaken van 18 januari 2023 antwoordt de Minister van Middenstand, de heer Clarinval, dat wat betreft de invoering van een statuut voor de helpers voor het jaar waarin zij twintig worden er in de toekomst een belangrijk element in aanmerking moet worden genomen. Sinds 1 januari 1997 wordt het recht op gezinsbijslag onvoorwaardelijk toegekend tot 31 augustus van het jaar waarin het kind achttien wordt. De administratieve rechtspraak geeft toe dat het niet mogelijk is zich als helper aan te sluiten in het kader van het sociaal statuut van de zelfstandigen voor de mensen die de plano, dus zonder beperking, kunnen genieten van gezinsbijslag. De aansluiting als helper zou bijgevolg dus pas ten vroegste gebeuren vanaf het derde kwartaal van het jaar waarin men achttien wordt. Het opleggen van een onderwerping aan het sociaal statuut van de zelfstandigen aan de ongehuwde helpers voor 1 januari van het jaar waarin zij twintig worden impliceert ook dat deze helpers vroeger sociale bijdragen moeten betalen. Dat zou de financiële lasten voor een huishouden verzwaren. Denk bijvoorbeeld aan een jongere die op de boerderij van het gezin werkt. Er moet dus een evenwicht worden gevonden tussen enerzijds het feit dat jonge ongehuwde helpers zich moeten kunnen aansluiten en anderzijds het niet verder verzwaren van de financiële lasten van een gezin. In zijn beleidsnota van 27 oktober 2023 stelt de heer Clarinval dat hij op vlak van de jonge helpers (jonger dan 20 jaar) zal onderzoeken of de uitzondering met betrekking tot de onderwerping aan het sociaal statuut moet herbekeken worden. Deze “historische uitzondering”, heeft momenteel nog weinig bestaansreden en verhindert jonge helpers om reeds vanaf 18 jaar eigen sociale rechten op te bouwen. Parallel zal ik bekijken of er flankerende maatregelen genomen moeten worden om bijvoorbeeld de lasten van de jonge helpers in de landbouwsector niet onevenredig te verhogen. Het ABC heeft hierover een advies uitgebracht dat ik meeneem in deze hervorming. In het advies 2011/09 van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen staat dat de jonge helpers in de toekomst in principe aan het statuut zouden moeten zijn onderworpen vanaf 1 september van het jaar waarin ze de leeftijd van achttien jaar bereiken, dit om eventuele discriminaties te voorkomen.

p. 116: oproep aan de wetgever om in het pensioenstelsel van de zelfstandigen te opteren voor ofwel een definitieve pensioenberekening waarbij voor de laatste loopbaanjaren geopteerd wordt om rekening te houden met een al dan niet weerlegbaar vermoeden aan beroepsinkomsten, zodat voor de ingangsdatum van het pensioen een definitieve beslissing kan getroffen worden die later niet meer moet herzien worden (tenzij bij een weerlegbaar vermoeden op uitdrukkelijke vraag van de gepensioneerde). Ofwel voor een systeem waarbij voor de ingangsdatum van het pensioen een voorlopige pensioenbeslissing getroffen wordt waarbij voor de laatste loopbaanjaren de berekening plaats vindt op basis van de inkomsten dienstig voor de laatst gekende voorlopige bijdragen, die later herzien wordt op basis van de werkelijk verdiende inkomsten wanneer deze gekend zijn. In antwoord op een parlementaire vraag antwoordt de Minister voor zelfstandigen, de heer Clarinval, op 22 juni 2021 dat elk van de voorgestelde opties verschillende ongemakken heeft. Het huidige systeem daarentegen respecteert de filosofie van de hervorming van de sociale bijdragen uit 2015 en laat toe een veelvoud van pensioenbeslissingen te vermijden of dat de betrokken zelfstandige te laat een definitieve beslissing krijgt. Hij voegt er nog aan toe dat er grondig moet worden nagedacht over alle wijzigingen aan het huidige stelsel, met name ten aanzien van het feit dat een pensioenhervorming tijdens deze legislatuur moet gebeuren.

Jaarverslag 2019

p. 23 e.v.: reflectievraag voor wetgever: zeer sporadisch komt het voor dat de FPD voor iemand die op jonge leeftijd in Nederland gewoond heeft en nadien in België gewerkt heeft, gelet op het feit dat de periode die in Nederland pensioenrechten opent pas 5 jaar voor het bereiken van de pensioenleeftijd in Nederland vastgesteld wordt, niet tijdig kan bepalen wanneer iemand in België vervroegd met pensioen kan gaan: oproep hier op wettelijk vlak (afstemming van de wetgeving op elkaar van beide landen) een oplossing voor te vinden.

p. 31: oproep aan wetgever om hiaat in overgang van vervangingsuitkering (b.v. werkloosheid) betaald in een ander Europees land naar pensioen betaald door België te dichten. De Commissie Sociale Zaken, Volksgezondheid, Onderwijs en Sport van het Beneluxparlement heeft in navolging op de aanbeveling van de Ombudsman Pensioenen een aanbeveling met betrekking tot grensoverschrijdende pensioenen opgesteld. Deze aanbeveling werd in het Beneluxparlement goedgekeurd op 18 juni 2022. “Op korte termijn een structurele oplossing uit te werken die een voldoende sociale bescherming biedt aan in België wonende werknemers die, na een lange loopbaan in Nederland en een korte loopbaan in België, werkloos worden en hierdoor vanaf de Belgische pensioenleeftijd – momenteel 65 jaar, vanaf 1 februari 2025 66 jaar en vanaf 1 februari 2030 67 jaar – geen recht hebben op een werkloosheidsuitkering doch enkel recht hebben op een bescheiden eerste pijler pensioen met toepassing van de Belgische pensioenwetgeving, in afwachting van de toekenning van een Nederlands pensioen overeenkomstig het wetsvoorstel “temporisering verhoging AOW-leeftijd” – in 2022 66 jaar en 7 maanden, in 2023 66 jaar en 10 maanden en in 2024 67 jaar – wanneer zij geen aanspraak kunnen maken op een bedrijfspensioen.”

p. 94: Het College van de Ombudsmannen stelt zich de vraag of in de (nabije) toekomst een dagelijkse aanpassing van de gegevens van het pensioenkadaster (met toegang daartoe voor andere pensioendiensten dan de FPD die wettelijke pensioenen uitbetalen, zoals b.v. Ethias, RSZ overzeese sociale zekerheid) tot de mogelijkheden zou behoren. Deze reflectievraag werd herhaald in ons Jaarverslag 2021, p. 126. Wie bijvoorbeeld een gemengde loopbaan werknemer- overheidspensioen uitbetaald door Ethias heeft, krijgt in het begin van het jaar niet onmiddellijk de nieuwe bedrijfsvoorheffingschalen toegepast.

p. 143: reflectievraag voor wetgever: is het nog te rechtvaardigen dat het weduwenaars-herstelpensioen van de oorlog 1940-45 niet betaalbaar is aan niet-Belgen?

p. 145: de intrestvoet van 4,75% en de gemiddelde levensverwachting in de omzettingscoëfficiënt bij berekening van ZIV-bijdrage en solidariteitsbijdragen zijn niet meer actueel: oproep tot actualisering

Jaarverslag 2018

p. 45: deeltijdse loopbaanonderbreking opgenomen vóór 1 maart 1996 wordt niet gelijkgesteld met tewerkstelling en opent derhalve geen pensioenrechten ook al is te lezen in artikel 34 § 1 N KB 22/12/1967, dat werd ingevoerd bij het KB van 27 februari 2013, dat een “gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor 1/1/2012 gespreid mag worden over verschillende jaren”. Het Arbeidshof van Brussel (7e kamer) oordeelde in een arrest van 5 mei 2022 (AR 2021/AB/41) dat artikel 34 § 1 N KB 22/12/1967, dat werd ingevoerd bij het KB van 27 februari 2013, geen wettelijke grondslag vormt om een gelijkstelling toe te kennen voor de periode van deeltijdse loopbaanonderbreking vóór 1 maart 1996. Een loopbaanonderbreking van één volledig jaar vóór 1 maart 1996 wordt gelijkgesteld; twee loopbaanonderbrekingen van een half jaar vóór 1 maart 1996 niet. Ook al hebben beide personen evenveel loopbaanonderbreking genomen, is er toch een verschil op pensioenvlak. De Ombudsdienst Pensioenen werpt, ook al is het geen discriminatie, als reflectievraag aan de wetgever op of dit wel billijk is.

p. 64-66: oproep aan de wetgever om de pensioenwetgeving (alle regelingen) aan te passen aan de wet van 05/05/2014 inzake internering (vooral voor door de overheid erkende privé-instellingen voor geïnterneerden) zodat de administratieve praktijk ook een duidelijke wettelijke basis krijgt.

Jaarverslag 2017

p. 41: reflectievraag voor wetgever: pensioen onderwijzend personeel: bij een tijdelijk andere opdracht (TAO) op het einde van de loopbaan (laatste 10 jaar waarop pensioen berekend wordt) wordt het overheidspensioen van het onderwijzende personeel voortaan op basis van het lager loon verworven tijdens de periode van TAO berekend daar waar dit vroeger was op basis van het hoger loon van de periode vóór TAO: de nieuwe berekening gebeurt op basis van interpretatie van de wetgeving door FPD: vraag of dergelijke fundamentele wijziging niet beter wettelijk zou geregeld worden in plaats van op basis van interpretatie door FPD.

p. 46: reflectievraag voor wetgever: er worden nu geen pensioenrechten toegekend voor de opzegperiode van een ambtenaar: is dit billijk? In casu werden ten onrechte RSZ-bijdragen ingehouden op de opzegperiode van een ambtenaar zodat de FPD hiervoor na bemiddeling uit billijkheidsoverwegingen een werknemerspensioen toekende.

p. 53-56: reflectievraag voor de wetgever: concept « gezinslast » in sociale wetgeving (ZIV-inhouding, solidariteitsbijdrage op pensioen) wordt op andere wijze gedefinieerd dan in fiscale wetgeving (bedrijfsvoorheffing op pensioen): verschil betreft het wettelijk samenwonen waarmee geen rekening wordt gehouden bij de sociale wetgeving (ZIV, SOL); FPD houdt rekening met definitie in sociale wetgeving: gepensioneerde moet dus zelf melden dat hij wettelijk samenwoont teneinde de FPD toe te laten de juiste bedrijfsvoorheffing in te houden.

p. 84: reflectievraag voor wetgever: overlevingspensioen bij vermissing: gedurende jaren juridische onzekerheid (men krijgt overlevingspensioen pas jaren na vermissing). Leemtes in wetgeving worden opgevuld op basis van administratieve praktijken door middel van het toekennen van pensioenvoorschotten: al moet een langstlevende echtgenoot van een vermiste ambtenaar in bepaalde gevallen zich nog wenden tot familierechtbank, om in afwachting van het overlevingspensioen, uitbetaling te krijgen van kosten van huishouding daar waar dit niet nodig is voor een zelfstandige of werknemer vermits deze voorschotten krijgt: oproep duidelijke wetgeving voor overlevingspensioen van een vermiste waarbij meer rekening wordt gehouden met de belangen van de echtgenoot van de vermiste (snellere toekenning van overlevingspensioen).

Jaarverslag 2016

p. 29: reflectievraag voor wetgever: is het te verantwoorden dat werkloosheid niet altijd pensioenrechten opent? Iemand die halftijds werkt als vast benoemde ambtenaar en halftijds als werknemer, doch zijn job als werknemer verliest en werkloos wordt en die bij RVA het statuut heeft van deeltijds werkende met behoud van rechten zonder inkomensgarantie-uitkering opent geen pensioenrechten voor de werkloosheid.

Jaarverslag 2015

p. 57: reflectievraag voor de wetgever: automatisch in aanmerking nemen van studieperiode ambtenaar (uitdoofregeling): wetgeving werkt met vermoeden dat studie altijd gelegen is onmiddellijk voorafgaand aan behalen van diploma: bijgevolg wordt studieperiode voor wie zijn studie onderbroken heeft (voor bv een jaar tewerkstelling) niet volledig in aanmerking genomen: niet beter een weerlegbaar vermoeden?

p. 59: reflectievraag voor de wetgever: door perequatie van ambtenarenpensioen geen vakantiegeld meer en hierdoor op jaarbasis minder pensioen: billijke wetgeving?

p. 80: reflectievraag voor wetgever: moet ingangsdatum van overlevingspensioen voor overledene die nog werkte op dag van overlijden niet geharmoniseerd worden, met name afhankelijk zijn van stelsel van tewerkstelling van de overledene op dag van overlijden? Nu: ingangsdatum overlevingspensioen overheid bij overledene die nog werkte op dag van overlijden: eerste dag van de maand volgend op overlijden (wedde ambtenaar wordt nog betaald tijdens maand van overlijden); ingangsdatum overlevingspensioen voor een overledene die nog werkte als zelfstandige of werknemer: eerste dag van de maand van overlijden (daar zelfstandige geen inkomsten meer heeft na overlijden): probleem: bij overlijden tijdens tewerkstelling als zelfstandige na gemengde loopbaan met lange loopbaan overheid van de overledene. Deze reflectievraag werd herhaald in het Jaarverslag 2021, p. 34.

Jaarverslag 2014

p. 56-58: reflectievraag voor de wetgever: ziektepensioen: vraag of het ziektepensioen voor een vastbenoemde ambtenaar die tewerkgesteld was aan een laag loon en na een korte loopbaan bij de overheid getroffen wordt door een blijvende arbeidsongeschiktheid niet aan verbetering toe is wanneer deze terug aan het werk gaat of wanneer deze gehuwd is met een echtgenoot die beroepsinkomsten verwerft daar deze een minimumpensioen als ambtenaar geniet dat verminderd moet worden of herleid moet worden tot een pensioen berekend op basis van de duur van tewerkstelling. Daarenboven worden de beroepsinkomsten per jaar bekeken (en niet vanaf de hervatting van de tewerkstelling) (zie ook JV 2009 p. 110 minimumpensioen ambtenaar). In antwoord op een parlementaire vraag in de Commissie van Sociale zaken van de Kamer antwoordde de Minister van Pensioenen, mevrouw Lalieux, op 15 februari 2023 dat men moet vermijden dat jonge mensen uit de arbeidsmarkt worden verdwijnen en beschouwd worden als personen die op de arbeidsmarkt niets meer te bieden hebben. We moeten werken aan een re-integratietraject zodat deze personen gemakkelijker opnieuw geïntegreerd worden in de arbeidsmarkt door het wegewerken van bepaalde obstakels. De wet van 18 mei 2024 tot invoering van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid voor ambtenaren brengt hierin soelaas voor tijdelijke pensioenen toegekend vanaf 1 januari 2025, als voorloper van de TAVA vanaf 1 januari 2028, (doch nog geen soelaas voor wie een ziektepensioen aangevuld het complement minimumpensioen geniet dat is toegekend voor 1 januari 2025 en terug met beperkte inkomsten aan de slag gaat: zie ook JV 2024, p. 105).

p. 71: reflectievraag voor wetgever: overheidspensioenen uitbetaald door Ethias: maandelijks levensbewijs nog steeds vereist overeenkomstig artikel 2, KB 1 februari 1935: is het noodzakelijk dat zo vaak een levensbewijs gevraagd wordt? + oproep dat Ethias zich aansluit bij BEX (billateraal uitwisselen van overlijdensdata tussen landen zodat voor deze landen geen levensbewijs meer gevraagd moet worden). Deze reflectievraag werd herhaald in ons Jaarverslag 2021, p. 126). De Ombudsman Pensioenen stelt vast dat het oude KB van 1 februari 1935 inzake de toepassing van het koninklijk besluit nr. 16 van 15 oktober 1934 betreffende de betaling der pensioenen door tussenkomst van de Postcheck- en Girodienst, waarin vereist wordt dat elke maand een levensbewijs moet overhandigd worden voor de betaling van een overheidspensioen, door Ethias wordt toegepast wanneer de betaling plaats vindt door een buitenlandse bank doch niet meer wordt toegepast wanneer de betaling plaats vindt door een Belgische bank. Hierdoor wordt door Ethias een inbreuk gepleegd op artikel 63-66 Verdrag werking Europese Unie dat het vrij verkeer van kapitaal inhoudt. De FPD past dit KB nooit meer toe. (Jaarverslag 2021, pagina 126). Teneinde de administratieve last voor een aantal gepensioneerden te doen verdwijnen startte de FPD het project BEX (Bilateral Exchanges) op waarbij maandelijks langs beveiligde elektronische weg de overlijdensdata uitgewisseld worden met andere landen. Het elektronisch uitwisselen van de overlijdensdata was reeds mogelijk met Duitsland, Nederland, Frankrijk, Luxemburg en Italië, en werd in 2022 uitgebreid tot Spanje. Ook Ethias doet inspanningen om te vermijden dat gepensioneerden die in het buitenland wonen maandelijks een levensbewijs moeten indienen. Hij heeft met een aantal gemeenten een overeenkomst afgesloten zodat voor de gepensioneerden waarvoor de pensioenlast door die gemeenten gedragen wordt niet langer een maandelijks levensbewijs noodzakelijk is. Tevens had Ethias de intentie met de FPD een principeakkoord af te sluiten om in het geval er via BEX een automatische uitwisseling is van de gegevens met instellingen uit het buitenland deze ook automatisch uitgewisseld worden met Ethias. Ingevolge budgettaire en technische problemen (wie staat in voor de financiering van de aanleg van de fluxen? ) is dit niet gerealiseerd.

p. 74: Reflectievraag voor de wetgever: rijksregister (bv adreswijziging) moeten voor werknemers- en zelfstandigenpensioenen sinds 2006 niet meer gemeld worden door de gepensioneerden aan de pensioendienst, voor ambtenarenpensioenen moeten de gepensioneerden deze wijzingen nog wel melden: moet artikel 8 KB 16 juli 1998 niet aangepast worden zoals voor werknemers- en zelfstandigenpensioenen?

Jaarverslag 2011

p. 134: reflectievraag voor wetgever: is het nog te verantwoorden dat een gepensioneerde aan een Belgische pensioendienst moet melden welk pensioen hij geniet van een andere Belgische pensioendienst? Zie bijvoorbeeld artikel 21quater KB 21/12/1967.

Jaarverslag 2010

p. 114: reflectievraag voor wetgever: zelfstandige activiteit uitgeoefend na ingangsdatum van rustpensioen en onderworpen aan volledige bijdragen voor periode tijdens dewelke het pensioen niet betaald werd: nu is er geen wetgeving die ambtshalve onderzoek om deze periode op te nemen in berekening pensioen regelt: dient ambtshalve onderzoek niet zo vaak mogelijk door wetgever voorzien te worden?

Jaarverslag 2009

p. 49: reflectievraag voor wetgever: controle werken naast pensioen voor activiteit als werknemer gebeurt op basis van DMFA-aangifte (voordeel voor gepensioneerde: sneller controle) doch volgens wetgeving op basis van fiscale gegevens: in overeenstemming brengen van wetgeving met administratieve praktijk? Huidige wetgeving kan tot problemen leiden: zie JV 2020 p. 40: de gepensioneerde moet zelf nakijken of er in casu geen verschil is tussen inkomsten volgens het fiscaal criterium en inkomsten volgens het sociaal criterium (voor veel gepensioneerden is het zeer moeilijk dit na te kijken): JV 2024 p. 18: contractueel personeelslid in onderwijs krijgt in juli bedrag uitbetaald dat gebaseerd is op prestaties geleverd tussen september en december van dat schooljaar (dus uit vorig kalenderjaar)

p. 88: reflectievraag aan wetgever: enkel wie zelf voor een kind jonger dan 6 jaar kindergeld (groeipakket) ontvangt of wiens echtgenoot (wettelijk huwelijk) voor een kind jonger dan 6 jaar kindergeld (groeipakket) ontvangt kan 24 maanden extra loopbaanonderbreking genieten voor het overheidspensioen zonder betaling van bijdragen overeenkomstig artikel 2/6 1 KB nr. 442: de vraag rijst of men geen rekening dient te houden met de nieuwe samenlevingsvormen (wettelijke samenwoning, samenwoning)

p. 92: nieuw toegekende weddencomplementen komen enkel in aanmerking voor pensioen openbare sector indien opgenomen in limitatieve lijst van artikel 8 § 2 van de wet van 21 juli 1844 : oproep om bij nieuwe creatie van weddencomplementen deze weddencomplementen tijdig voor te leggen zodat de al dan niet integratie in de lijst tijdig kenbaar gemaakt kan worden aan de toekomstig gepensioneerde (gecoördineerde samenwerking en communicatie)

p. 110: reflectievraag voor wetgever: de voorwaarden om een minimumpensioen te bekomen zijn verschillend in de verschillende stelsels (zelfstandige, werknemer, ambtenaar). Zo houdt men om na gaan of iemand aanspraak maakt op een minimumpensioen als zelfstandige en werknemer geen rekening met gewerkte jaren als ambtenaar en omgekeerd: vraag stelt zich of er niet rekening dient gehouden te worden met een tewerkstelling in elk stelsel?; de regels inzake minimumpensioen in de openbare sector wijken sterk af van deze in de regeling voor werknemers of zelfstandigen. Bij de vaststelling van het minimumpensioen in de openbare sector wordt tevens rekening gehouden met de inkomsten van de gepensioneerde en deze van de gehuwde partner (zelfs bij een feitelijke scheiding) wat vooral bij het ziektepensioen tot problemen leidt voor wie een korte loopbaan heeft. Wetende dat er verschillende financieringswijzen bestaan per pensioenstelsel, stelt zich de vraag of een minimumpensioen niet moet beschouwd worden als een gemene deler van alle pensioenstelsels. Vermits de aanbeveling nr. 2019/C 387/01 van de Raad van de Europese Unie niet zozeer streeft naar de gelijkheid van de verschillende beroepsgroepen, maar wel naar het opheffen van hinderpalen die personen met gemengde loopbanen verhinderen toegang te hebben tot socialezekerheidsuitkeringen van een bepaalde omvang oordelen de professoren dat, ook al houdt dit volgens het arrest van Grondwettelijk Hof van 29 november 2018 (nr. 166/2018) geen schending in van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, het buiten beschouwing laten van loopbaanjaren als ambtenaar een buitensporige beperking inhoudt van de mogelijkheden van personen met een gemengde loopbaan om een minimumpensioen te verwerven. (Aanbevelingen door de professoren Guido Van Limberghen (VUB), Daniel Dumont (ULB), Freek Louckx (UA), Sarah Marchal (UA) en Bea Cantillon (UA) naar aanleiding van de aanbeveling nr. 2019/C 387/01 van 8 november 2019 van de Raad van de Europese Unie met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen met verwijzing naar twee oproepen van de Ombudsdienst Pensioenen). In de Commissie voor Sociale zaken van de Kamer van 15 februari 2023 verduidelijkte de Minister van Pensioenen, mevrouw Lalieux, in verband met de pensioenhervorming dat ook de toegang tot het minimumpensioen in de verschillende sectoren zal geharmoniseerd worden. Het is de bedoeling om het geheel van de loopbaan in aanmerking te nemen om na te gaan of een persoon voldoet aan de voorwaarde die in alle stelsels zal gelden, namelijk 30 jaar loopbaan. Opmerking: ook met de tijdvakken van tewerkstelling bij het stelsel van de overzeese sociale zekerheid mag nu geen rekening gehouden worden voor de toegang tot het minimumpensioen (klacht ontvangen in 2025): ook dit belemmert de arbeidsmobiliteit

p. 114: reflectievraag voor wetgever: wijziging op individuele rekening ingevolge verbetering DMFA-aangifte bij RSZ na ingangsdatum van rustpensioen werknemer voor periode waarbij rekening gehouden wordt met het werkelijk loon: nu is er geen wetgeving die voorziet in een ambtshalve onderzoek om deze periode op te nemen in berekening pensioen: dient ambtshalve onderzoek niet zo vaak mogelijk door wetgever voorzien te worden?

Jaarverslag 2007

p. 102 ev: reflectievraag voor wetgever: criminele straf tijdens vergoedingspensioen (voor schade): pensioenbetaling van vergoedingspensioen wordt stopgezet; dit is niet bij overheidspensioen, pensioen als zelfstandige, werknemer: is verschil in behandeling wel te rechtvaardigen?